Jaap van Zweden: “Een dirigent moet lef hebben”

Talent is gevoeligheid. Als gevoeligheid zich focust op een interesse kan dat leiden tot grote daden. Daar is wel wat voor nodig. Ambitie. Werklust. De leraarkeuze is van belang. Tal van andere omgevingsfactoren spelen een rol en geen ervan is ondergeschikt aan een andere. Talent – gevoeligheid – is kwetsbaar. Het kan zomaar in de kiem worden gesmoord. 

Bij Jaap van Zweden, geboren in 1960, is dat allemaal goed gekomen. Zijn vader was pianist en liet hem vanaf zijn vijfde jaar viool spelen. Jaaps gevoeligheid focuste zich. Al snel kon hij aardig overweg met stok en snaren en zijn vader noemde dat ‘talent’. Hij begon hem te drillen, “waarbij hij net aan de juiste kant van het fanatisme bleef”, zei Jaap ooit in een interview. Misschien wilde hij liever voetballen, daar in Amsterdam West, want het waren de jaren van Cruijff en Keizer. Maar Jaap moest toonladders studeren. Taaie arbeid, zeven dagen per week. Onlangs heeft hij het viooltje waarop hij toen speelde, gedoneerd aan een stichting. Te gast bij Maartje van Weegen op Radio 4 vertelde hij met vertedering over het instrument: “Daar waar het kinstukje zit, is een paar keer gelakt omdat er toch wat traantjes zijn gevallen en de lak een beetje is uitgebeten.”

Telkens als ik Jaap ontmoet, moet ik aan voetbal denken en dat is vreemd, want ik heb daar zelf niets mee. Ik weet dat Jaap van voetbal houdt (Ajax!), maar misschien heeft het ook met zijn gestalte te maken. Gedrongen, breedgeschouderd. In zijn ogen, spiegel van de ziel, gloeien focus, ambitie, daadkracht. Een goalgetter. Als hij zijn gevoeligheid op het voetbal had gericht was hij wellicht spits bij Ajax geworden. Was hij nu hun coach. Je weet het niet.

Maar Jaap werd violist, en niet zomaar een. Debet daaraan waren diverse leraren, zoals Davina van Wely. Zij was zijn lerares toen hij, vijftien jaar oud, winnaar werd van het Nationaal Vioolconcours Oskar Back. Het prijzengeld bracht hem naar New York, naar de Juilliard School of Music, waar hij bij Dorothy Delay studeerde. Hij heeft zich er eenzaam gevoeld, in zijn kamer op de campus, ver van ouders en vaderland. Maar gaandeweg maakte hij kennis met het hart van Amerika, met de hartelijkheid, de betrokkenheid. Recent hoorde ik hem zeggen: “America is not my second country, but my other country.”

Hij was achttien jaar oud toen hij een telefoontje kreeg van Bernard Haitink. Of hij concertmeester wilde worden van het Concertgebouworkest. 

Concertmeester en solist was hij zeventien jaar lang. Jaap vond het combineren van die twee professies niet altijd even makkelijk. Ik herinner mij dat zijn voorganger bij het Concertgebouworkest, Herman Krebbers, zich daarover ooit in soortgelijke bewoordingen heeft uitgelaten. Maar Jaap zou het zichzelf nog een stuk lastiger gaan maken.

In 1990 staat Leonard Bernstein, zeer bewonderd door Jaap, in Berlijn op de bok om Mahlers Eerste Symfonie te repeteren. Op zeker moment vraagt hij Jaap even te dirigeren, zodat hij in de net gerestaureerde zaal de balans kan beoordelen. Jaap, toen 30, neemt de baton over en zwaait een stukje. De mythe wil dat het compliment dat Bernstein hem daarna maakte, de opmaat is geweest tot Jaaps carrière als dirigent.

Nogmaals focust Jaap zijn gevoeligheid. Hij zoekt een goede leraar, maakt zich de techniek van het dirigeren eigen en gaat de boer op. “Een dirigent moet lef hebben”, zegt hij in een interview. Lef heeft hij zat, geduld ook. Hij dirigeert waar hij maar kan, leert snel, toont zich ambitieus. Dat blijft niet onopgemerkt. Het duurt niet lang eer gevestigde orkesten hem als gastdirigent op de bok nodigen.

Nu moet Jaap concertmeesterschap, solistendom en een dirigentencarrière combineren. Dat is zelfs voor deze menselijke kerncentrale te veel. In 1995 neemt Jaap afscheid van het Concertgebouworkest en concentreert zich op viool spelen en dirigeren. Een gastdirectie bij het Orkest van het Oosten leidt in 1996 tot zijn aanstelling als chef-dirigent. Vanaf dat moment raakt de viool steeds meer op de achtergrond. In 2000, als hij chef wordt bij het Residentie Orkest, hangt hij zijn viool aan de wilgen. 

Vijf jaar lang deelden het Residentie Orkest en Jaap van Zweden lief en leed. We speelden talloze concerten in eigen stad en land, waarbij Jaap een flink deel van het repertoire voor het eerst op zijn dirigentenlessenaar heeft gelegd. Er zijn mooie tournees geweest naar onder meer Japan en Zuid-Amerika. De reeks prachtige cd-opnames van alle symfonieën van Beethoven zijn een wapenfeit dat apart genoemd moet worden. 

In 2005 neemt Jaap het chefschap bij het Radio Filharmonisch Orkest over van Edo de Waart. Vanaf 2008 maakt de Filharmonie Antwerpen deel uit van zijn takenpakket en in hetzelfde jaar wordt hij benoemd tot ‘Music Director’ bij het Dallas Symphony Orchestra. Recent werd hij in de USA verkozen tot ‘Conductor of the year 2011’, in navolging van Bernstein, Haitink, Muti en Rattle. Logisch dat hij daar trots op is. Net als op zijn recente aanstelling tot chef bij het Hong Kong Philharmonic Orchestra. Jaap verovert de wereld.

Zijn stijl van dirigeren kenmerkt zich door robuuste, grote gebaren. De opmaten en rubati zijn klip en klaar, aarzelen doet hij nooit. Hij kan uitstekend begeleiden, solisten zijn bij hem in goede handen. In de jaren dat hij ‘onze’ chef was, had hij soms de neiging iets te veel te willen controleren, iets te dwingend te zijn, waardoor de muziek niet altijd zijn natuurlijke adem kreeg. Als ik nu naar Jaap kijk, zie ik dat hij veel meer communiceert met het orkest. Dirigeren is geven en nemen. Naar aanleiding van een geslaagde concertante uitvoering van Wagners ‘Lohengrin’ met het Radio Filharmonisch Orkest zei Jaap: “Er werd gemusiceerd zonder ego. Ook die van mij niet.”

Hij voelt zich het meest thuis bij de hoog-romantische componisten. Jaap over het verschil tussen Mahler en Bruckner: “Bij Mahler kom je in een rollercoaster van emoties terecht. Daarboven is Bruckner, die het over pure schoonheid heeft. Hij gaat voorbij de emoties, zit wat dichter bij het Licht.”

Jaaps ster is nog steeds rijzende. In april zal hij debuteren bij de New York Philharmonic, ooit het orkest van zijn ‘Lenny’ Bernstein. Je zou kunnen zeggen dat de cirkel dan rond is. Jaaps ambitie stopt daar echter niet: “Ik wil chef-dirigent worden van een toporkest, waar ook ter wereld.’ Daar voegt hij aan toe: ‘Maar niet in Amsterdam.” Niet bij het Concertgebouworkest? We zullen het zien. Jaap is nog jong genoeg. Energie in overvloed.

Maar hij komt ook terug bij ons, het Residentie Orkest, waarvan hij zegt dat hij er als dirigent volwassen is geworden. Voor het eerst zal hij de ‘Matthäus Passion’ van Bach op zijn lessenaar leggen. Hoe gaat hij dat werk aanpakken? Zal de invloed van Harnoncourt aantoonbaar zijn? Spelen de strijkers met of zonder vibrato? Kiest hij een emotionele of een meer esthetische benadering; wat ‘dichter bij het Licht?’ Boeiende vragen. Nieuwsgierig naar de antwoorden? Kom luisteren!

(gepubliceerd voorjaar 2012)